Middeleeuwen 500 - 1500
Twee missionarissen uit Engeland reisden naar Nederland om het christelijke geloof te prediken. Deze missionarissen, Willibrordus en Bonifatius, namen Nederlandse jongens in de leer om hen hierbij te helpen. Een leerling van Bonifatius heeft rond 750 na Chr. één van de eerste kloosterscholen in Nederland opgericht. Deze kloosterscholen werden voornamelijk opgericht om jongens op te leiden tot monnik of priester.
Karel de Grote, die van 742 – 812 regeerde over het grote Frankische rijk, zorgde ervoor dat alle jongens naar school moesten. Er kwam een onderwijswetgeving waarin stond dat er scholen gesticht zullen worden, waarin kinderen lezen. De voornaamste reden van deze wetgeving was het verder verspreiden van het christelijke geloof.
Waar er vóór 1300 enkel scholen werden gesticht en beheerd door kerken en kloosters kwam daar in de 14e eeuw verandering in. In dorpen en steden werden onafhankelijke scholen opgericht en meisjes werden tot het onderwijs toegelaten.
Tijd van regenten en vorsten 1600 - 1700
In de 17e eeuw werd er hoofdelijk lesgeven: Ieder kind kreeg een aparte opdracht van de meester en liet dit tweemaal per dag nakijken. De leerlingen betaalden per les en leerden schrijven, lezen en soms rekenen. Rekenen was het duurste vak op school.
Jongens en meisjes van alle leeftijden zaten bij elkaar in de ‘klas’. Maar van een schoolgebouw was er nog geen sprake. De leerlingen kregen les in de stal of schuur van de leraar.
Tijd van burgers en stoommachines 1800 - 1900
De lager onderwijswetten uit 1801, 1803 en 1806 zorgden voor grote veranderingen in het onderwijs. De onderwijswet schreef voor dat alle Nederlandse kinderen opgevoed moesten worden tot staatsburgers: nuttige en deugdzame leden van de maatschappij. Kerken speelden niet langer een dominante rol in het onderwijs, onderwijzers mochten pas lesgeven na het volgen van een opleiding en de onderwijsinspectie bewaakte de kwaliteit van het onderwijs.
Rond 1830 ontstond een vroege vorm van klassikaal onderwijs. Leerlingen van verschillende leeftijden werden in groepjes verdeeld en kregen gelijktijdig les. Ook leermiddelen, zoals schoolplaten en inhoudsmaten, en het schoolbord gingen een rol spelen binnen het onderwijs.
In 1848 kreeg Nederland vrijheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs door de invoering van Artikel 23 in de Nederlandse Grondwet. Openbare scholen vielen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten en het rijk en bijzonder onderwijs werd geleid door een schoolbestuur.
Tijd van wereldoorlogen 1900 - 1950
In 1900 werd de Leerplichtwet in het leven geroepen. Alle kinderen tussen de zes en twaalf jaar moesten verplicht onderwijs volgen. Deze wet had veel meer invloed dan eerdere wetten zoals het kinderwetje (1874) dat in de praktijk nauwelijks werd nageleefd.
Vanaf 1910 werd er klassikaal onderwijs gegeven aan leerlingen van dezelfde leeftijd. Lezen werd geleerd met het leesplankje aap noot mies, de vertelsetplaat, het letterdoosje, het leesboekje en het klassikale leesbord.
Vanaf 1930 werd de schoolklas strak georganiseerd. Er hing een groot schoolbord, er waren rijen met schoolbankjes en een lessenaar. Hygiëne in de schoolklassen werd verder verbeterd: Onderwijskrachten controleerden de leerlingen op schone handen en nagels en er kwamen fonteintjes in de lokalen. Er was ook een schoolarts die de gezondheid van de leerlingen controleerde.
In 1920 werd met de Wet op het Lager Onderwijs het openbaar en bijzonder onderwijs financieel gelijkgesteld.
In 1937 werden de eerste verkeersexamens afgenomen in samenwerking met de politie. Dit kwam door de grote toename van het verkeer.
Tijd van televisie en computers 1950 - nu
Rond 1960 kwam er een losser schoolsysteem: De traditionele klas met achter elkaar geplaatste tweezitsbanken maakte plaats voor leerlingen met een eigen tafel en stoel waarmee groepjes werden gevormd. Ook het leesonderwijs veranderde. Het leesplankje aap noot mies werd ingeruild voor de methode Veilig Leren lezen.
Schoolplaten worden veranderd in projectoren met filmstroken en dia’s en ook schooltelevisie wordt populairder.
Vakken die de creativiteit van leerlingen stimuleren worden onderdeel van het onderwijs: Toneelspel, muziekonderwijs en knutselen.
Scholen die na de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd hebben grote ramen en zijn ruim van opzet. Leerlingen kunnen op deze manier makkelijk door de klas bewegen en goed naar buiten kijken. Dit schooltype wordt ook wel ‘licht-luchtschool’ genoemd.
Het onderwijsbeleid in Nederland na de oorlog is vooral gericht op zaken als sociale betrokkenheid, morele verantwoordelijkheid en ontplooiing van het individu.
Klik hier om de volledige afbeelding te zien, te downloaden of af te drukken.