Alle kinderen moeten de kans krijgen zich te ontwikkelen tot veerkrachtige burgers. Vanuit de wetenschap is allerlei kennis voorhanden welke rol het onderwijs hierin kan spelen. Middels diverse routes brengt de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) kennis in kaart die direct vertaald kan worden naar de praktijk.
De route ‘Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs’ is één van de 25 routes van de NWA. In deze route komen vragen terug vanuit de maatschappij, waarop de wetenschap voor een deel de antwoorden al heeft. En daarin zit precies het doel van Sander Thomaes, hoogleraar Ontwikkelingspsychologie en boegbeeld van deze route. ‘Als boegbeeld wil ik eraan bijdragen dat die wetenschappelijke kennis op de goede plekken in het veld terecht komt.’ Naast het bij elkaar brengen van wetenschap en praktijk, streeft de NWA er ook naar om professionals steeds vaker aan het begin van de onderzoekscyclus te betrekken. ‘Leraren zitten met hun neus bovenop maatschappelijke ontwikkelingen. Zij hebben een belangrijke signaalfunctie voor de wetenschap.’
Sander Thomaes
Doorbreken van ongelijkheid
Binnen de route ‘Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs’ wil het NWA met innovatief onderzoek inzicht krijgen in processen en mechanismen in onderwijs, opvoeding en hulpverlening en in de manier waarop die processen en mechanismen ongelijkheid in stand houden of juist kunnen doorbreken. Sander: ‘Bij ongelijkheid denken we vaak aan armoede. Maar die armoede staat bijna nooit op zichzelf. Dit gaat vaak gepaard met zaken als stress in de thuissituatie, stigma dat kinderen kunnen ervaren, het idee hebben dat school niets voor hen is of geen vertrouwen hebben in instanties. Niet alle kinderen leven in een stimulerende omgeving of hebben stimulerende rolmodellen. Dit alles samengenomen maakt dat er ongelijkheid is in kansen voor kinderen om tot ontplooiing te komen, op basis van wat je zou kunnen verwachten vanuit hun potentie.’
Een andere manier van toetsen
Het is natuurlijk niet makkelijk om ongelijkheid te doorbreken. ‘Maar een goede stap is om in alledaagse schoolsituaties rekening te houden met de verschillende achtergronden, talenten en noden van leerlingen’, vervolgt Sander. ‘Denk aan toetsvormen. De klassieke toetsvorm, waarin kinderen gedurende langere tijd geconcentreerd in stilte moeten werken aan vragen die ze krijgen, sluit niet bij alle leerlingen goed aan. Bijvoorbeeld bij leerlingen die thuis opgroeien in een drukke situatie waar ze hun aandacht moeten verdelen. Vanuit onderzoek weten we dat kinderen met een lagere sociaaleconomische status vaak meer georiënteerd zijn op samenwerken dan andere kinderen. Juist het gezamenlijk werken aan een grotere opdracht past beter bij deze leerlingen.’
De impact van cijfers
Een goede leraar vormt de betekenis die een leerling geeft aan een laag cijfer. Uit onderzoek is gebleken dat een laag cijfer motiverend kan werken als een leraar uitlegt dat het niets zegt over de potentie van de leerling, maar alleen over hoe de leerling op dat moment de lesstof beheerst. ‘Belangrijk daarbij is om aan te stippen dat je standaarden hoog zijn, ook voor deze leerling, en dat je denkt dat de leerling in staat is om daaraan te voldoen: “Ik weet dat je het kan en we gaan er samen voor zorgen dat je het beter gaat doen.” Een laag cijfer zonder enige vorm van inhoudelijke vormende feedback, kan een gevoel van hulpeloosheid opleveren en werkt doorgaans niet stimulerend.’
Stimuleren van talent
Niet op voorhand lage verwachtingen hebben, speelt dus een belangrijke bij kansen(on)gelijkheid.
‘Een leraar die hoge maar haalbare verwachtingen van zijn of haar leerlingen heeft en de leerlingen helpt om aan die verwachtingen te voldoen, zorgt voor vormende ervaringen die voor leerlingen de koers van hun leven kunnen bepalen. Uit onderzoek blijkt dat een leraar hier best sturend in mag zijn. Een leerling die denkt “ik ben niet geboren als iemand die goed kan leren”, zal deze gedachte niet snel vanuit zichzelf omdraaien. De leraar moet het vuurtje aanwakkeren: “Ik denk dat je talent hebt, dat je het wél kan. Het gaat niet vanzelf, het gaat niet makkelijk worden, maar we gaan er wel samen aan werken.” Zeker in het basisonderwijs is het goed om leerlingen daarin bij de hand te nemen en te stimuleren.’
Het Nederlandse onderwijssysteem
Tot slot hoopt Sander dat niet zozeer de individuele leraar als wel beleidsmakers, de discussie over hoe ons huidige onderwijssysteem in elkaar zit blijven voeren. ‘In Nederland hechten wij – in vergelijking met internationale onderwijssystemen – veel waarde aan het nemen van eigen verantwoordelijkheid, je mening kunnen geven, flexibiliteit, en keuzevrijheid. Dit zijn belangrijke vaardigheden, maar ik denk weleens dat ons onderwijssysteem met name werkt voor kinderen die uit een thuissituatie komen waarin ze geleerd is hoe je op een goede manier je eigen mening mag geven en regie kunt hebben over je eigen leerproces. Als je dit vanuit huis minder hebt meegekregen, werkt een helpende, sturende benadering van een leraar mogelijk beter. Samengevat, door beter aan te sluiten bij verschillende talenten en vaardigheden van kinderen, kunnen we met elkaar veel winst behalen in het onderwijs.
Reacties